Background image

terug

Vraag 3

Geef bij elk van de onderstaande beweringen aan of deze in de loop van de passage juist of onjuist blijkt te zijn.

  1. De ik–persoon kan zich precies herinneren wat hij deed op het moment dat er een man schreeuwde.
  2. De ik–persoon weet vanaf het moment dat hij begint te rennen dat zijn leven een dramatische wending zal nemen.
  3. De ik–persoon heeft later luchtopnamen gezien van de situatie die hij beschrijft.
  4. Tegelijk met de ik–persoon komen vier landarbeiders ook toe rennen.
  5. Clarissa was in staat om waar te nemen hoe de situatie zich ontwikkelde.
  6. De ballonvaarders zijn in gevaar omdat hun ballon dreigt los te raken van de mand.
Zet achter het nummer van elke bewering, “juist” of “onjuist”.

terug

Bijlage(n)

Bij deze vraag worden één of meerdere bijlagen gebruikt.

Bijlage: The following text…