Background image

terug

Vraag 3

Geef van elk van de onderstaande uitspraken aan of deze in de loop van de passage juist of onjuist blijkt te zijn.

  1. De ik–persoon heeft leren leven met de gebreken van het gebouw waarin zij werkt.
  2. De Culpeppers maken het hun huurders lastig met hoge huren en slecht onderhoud.
  3. De Culpeppers willen het gebouw na grondige renovatie voor veel geld gaan verhuren.
  4. De ik–persoon heeft net als de andere overgebleven huurders een zwakke financiële positie.
  5. De ik–persoon gaat proberen de stroomstoring te verhelpen.
  6. De ik–persoon heeft sloten aangebracht om Tom Czarnik buiten de deur te houden.
Zet achter het nummer van elke uitspraak, “juist” of “onjuist”.

terug

Bijlage(n)

Bij deze vraag worden één of meerdere bijlagen gebruikt.

Bijlage: The following text…