terug
Vraag 22
In de alinea’s 3 en 4 vergelijkt de schrijver de vroegere en de hedendaagse immigranten in
Groot-Brittannië.
Geef voor elk van de onderstaande uitspraken aan of deze wel of niet een kenmerk van de
hedendaagse immigranten weergeeft volgens de alinea’s 3-4.
- Ze bedreigen de werkgelegenheid van de vroegere immigranten.
- Ze spreken minder Engels dan de vroegere immigranten.
- Ze vallen qua uiterlijk minder op dan de vroegere immigranten.
- Ze zijn hoofdzakelijk afkomstig uit Oost-Europese landen.
Noteer het nummer van elke uitspraak, gevolgd door “wel” of “niet”.