De winkelier en twee klanten raken in gesprek over de gevolgen van de BTW-verhoging.
Daarbij worden de volgende uitspraken gedaan:
uitspraak 1
Winkelier: „Door de BTW-verhoging moet ik mijn prijzen verhogen en dus neemt mijn omzet af. ”
uitspraak 2
Klant: „Door de BTW-verhoging daalt mijn reële inkomen en kan ik minder kopen.”
uitspraak 3
Klant: „Door de BTW-verhoging nemen de directe belastingontvangsten van de overheid toe.”
Geef voor elke uitspraak aan of deze juist of onjuist is.