Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet
overeenkomt met de eerste alinea.
1 Franse leerlingen hebben over het algemeen langere schooldagen dan
Finse leerlingen.
2 Franse leerlingen zijn trots op hun goede schoolprestaties.
3 Finse leerlingen beheersen verschillende vakken bovengemiddeld.
4 Finse leerlingen hebben meer huiswerk dan Franse leerlingen.
Noteer het nummer van elke bewering, gevolgd door ‘wel’ of ‘niet’.