In figuur is een kerkorgel afgebeeld.
Nynke en Tessa maken een werkstuk over de
natuurkundige aspecten van het orgel.
De organist is bereid hen te helpen.
Hij zegt:
Als ik op een toets druk, wordt lucht in
een bepaalde pijp geblazen. De toon die
jullie horen, ontstaat omdat de lucht in die
pijp in resonantie komt. De lengte van de
pijp is daarbij belangrijk. Een lange pijp
geeft een lagere toon dan een korte pijp.
Voor de toonhoogte is ook van belang of
de bovenkant van de orgelpijp open of
gesloten is.
Voor de tonen van een orgelpijp die aan
de bovenkant gesloten is, geldt:
l= (2n-1)·((1/4)λ)
Voor de tonen van een orgelpijp die aan
de bovenkant open is, geldt:
l = n(1/2) λ
Nynke vraagt de organist om een willekeurige toon te laten horen. Ze registreert het geluid
met een geluidssensor die op de computer is aangesloten. Zie figuur.
Bepaal de frequentie van deze toon.