In figuur 2 is de gelijkzijdige driehoek ABC getekend. AB = BC = CA = 6. Van de rechthoek PQRS liggen punt P en punt Q op AB, punt R op BC en punt S op CA. Punt P doorloopt vanaf A de linkerhelft van het lijnstuk AB. Daarbij bewegen Q, R en S zo over de zijden van MBC dat PQRS steeds een rechthoek is. Drie van de rechthoeken PQRS die dan kunnen ontstaan zijn getekend in figuur 3. Stel PQ = x. [6] Toon aan dat de oppervlakte van rechthoek PQRS gelijk is aan 1/2 x√3×(6 - x). |