Background image

terug

Vraag 7

Al geruime tijd vindt veel onderzoek plaats naar biologische bestrijding van plaagdieren in de landbouw als alternatief voor chemische bestrijding. Eén van die onderzoeken betreft de bestrijding van rupsen op maïs. Sluipwespen van een bepaalde soort kunnen gebruikt worden als biologisch bestrijdingsmiddel. Zij leggen eitjes in rupsen die van maïsplanten eten. Deze rupsen dienen als voedsel voor de sluipwesplarven. Een maïsplant die aangevreten wordt door rupsen, gaat bepaalde vluchtige (geurende) stoffen uitscheiden: terpenoïden.

Een bioloog wil onderzoeken of de geur van de terpenoïden door de sluipwespvrouwtjes wordt gebruikt als wegwijzer naar rupsen waarin ze haar eitjes kan leggen.
De bioloog beschikt over een groot aantal bevruchte sluipwespvrouwtjes (die eitjes gaan leggen) en de volgende groepen maïsplanten:

  1. maïsplanten die niet door rupsen zijn aangevreten, zonder rupsen,
  2. maïsplanten die niet door rupsen zijn aangevreten, met daarop verdoofde rupsen,
  3. maïsplanten die kortgeleden door rupsen zijn aangevreten,met daarop verdoofde rupsen.
Hij laat de sluipwespvrouwtjes kiezen tussen twee van deze groepen maïsplanten, waarbij de ene als testgroep dient en de andere als controlegroep.

Welke groepen maïsplanten moet hij vergelijken om een antwoord te krijgen op zijn onderzoeksvraag?