De Koning-Tijssen ontdekte dat er onder patiënten die gerekend worden tot de groep
met hyperekplexia, mensen zijn die het „verkeerde” gen niet hebben.
Bij nader onderzoek bleek dat er onder de patiënten twee typen aandoeningen voorkomen: echte
hyperekplexia en „superschrik”. Mensen met superschrik zijn mensen die wel extreem
schrikken, maar niet stijf worden. Als patiënten om de twintig seconden een harde knal te
horen krijgen, kunnen ze onderscheiden worden. Patiënten met echte hyperekplexia
reageren na drie knallen al niet meer, patiënten met superschrik veren ook na twaalf
knallen nog even hard overeind.
Geef de naam van het type leerproces dat bij echte hyperekplexia wel en bij superschrik niet optreedt.