Background image

terug

Vraag 23

Iemand doet een onderzoek naar de overerving van bepaalde eigenschappen bij fruitvliegjes en konijnen.
De eigenschappen die hij onderzoekt, worden ieder slechts door één allelenpaar bepaald.
Hij voert de volgende proeven uit.

Proef 1
Enkele fruitvliegjes met normale vleugels paren.
De mannetjes hebben alle hetzelfde genotype en de vrouwtjes hebben alle hetzelfde genotype.
Er ontstaan de volgende nakomelingen:

  • 68 vrouwtjes met normale vleugels,
  • 34 mannetjes met normale vleugels,
  • 38 mannetjes met zeer kleine vleugels.

Proef 2
Twee zwarte konijnen paren. Zij krijgen de volgende nakomelingen:
  • 3 witte vrouwtjes,
  • 2 witte mannetjes,
  • 1 zwart mannetje.

In welke van deze proeven gaat het om een eigenschap die zeker niet door X-chromosomale allelen wordt bepaald?