Background image

terug

Vraag 9

Bij veel diersoorten hebben vrouwtjes in hun genotype twee gelijke geslachtschromosomen (XX) en mannetjes twee ongelijke geslachtschromosomen (XY).
Als een eicel bevrucht wordt door een zaadcel met een X-chromosoom ontstaat er na de bevruchting een vrouwelijke nakomeling. Bevat de zaadcel een Y-chromosoom dan ontstaat er een mannelijke nakomeling. Zo is het meestal, maar soms gaat het anders.
Een bekende uitzondering op deze regel is het ontstaan van de verschillende geslachten bij de honingbij. De mannetjes (darren) zijn haploïd en ontstaan uit onbevruchte (haploïde) eicellen, de vrouwtjes (de koninginnen en de werksters) zijn diploïd en ontstaan uit bevruchte (diploïde) eicellen. Afhankelijk van de voeding groeit uit een bevruchte eicel óf een koningin óf een werkster. Alleen de koningin kan eieren leggen; de werksters zijn onvruchtbaar. Ook bij veel andere insectensoorten ontstaan op deze wijze de verschillende geslachten.

Welke nakomelingen na de paring van een bijenkoningin (vrouwtje) en een dar (mannetje) bevatten de genen van de vader?