Bij het gebruik van fossiele brandstoffen zoals steenkool, aardgas en aardolie ontstaat
koolstofdioxide. Verhoging van de concentratie van koolstofdioxide in de atmosfeer leidt
tot een langzame opwarming van de atmosfeer, het zogenoemde "broeikas-effect".
Het wegverkeer gebruikt fossiele brandstoffen. Zo rijden de meeste bussen op dieselolie.
Als een dieselmotor verkeerd is afgesteld, vindt onvolledige verbranding plaats. Het
optreden van onvolledige verbranding van dieselolie kan herkend worden aan het.
ontstaan van bepaalde reactieproducten. Eén van de reactieproducten die alleen ontstaan
bij onvolledige verbranding, kan men uit de uitlaat zien komen.
In Arnhem rijden zogenoemde trolleybussen. Trolleybussen rijden op elektriciteit die via
bovenleidingen naar de bussen wordt geleid. Deze elektrische bussen produceren dus geen
uitlaatgassen. Toch levert het rijden van deze trolleybussen een bijdrage aan het broeikaseffect.
Men onderzoekt de mogelijkheden van het gebruik van plantaardig materiaal, zoals hout,
als energiebron. Ook bij het verbranden van hout komt koolstofdioxide vrij. Toch zal de
bijdrage aan het broeikas-effect veel kleiner zijn dan bij het gebruik van fossiele
brandstoffen, omdat bij het ontstaan van hout koolstofdioxide uit de lucht wordt
opgenomen.
Hout wordt via een aantal reacties gevormd. Bij de eerste reactie wordt glucose gevormd.
Hiervoor is onder andere koolstofdioxide nodig, dat uit de lucht wordt opgenomen.
Geef de reactievergelijking van deze vorming van glucose.