Zowel in het tekstgedeelte van alinea 1 tot en met 9 als in het tekstgedeelte van alinea 10 tot en met 15 geeft de schrijver antwoord op een impliciete vraag.
Welke impliciete vraag beantwoordt de schrijver in het tekstgedeelte van alinea 1 tot en met 9?
Gebruik maximaal 10 woorden.