Binnen het tekstgedeelte van de alinea's 2 t⁄m 4 heeft elke alinea een eigen functie.
Benoem die functie door voor elke alinea één van de volgende functiewoorden te kiezen:
aanbeveling, argument(en), beantwoording, bewering, conclusie, definitie, doelstelling,
tegenwerping, toepassing, uitwerking, voorbeeld(en) voorwaarde(n), vraagstelling.
Wat is de functie van alinea 3?