In het tekstgedeelte van alinea 10 en 11 heeft elke alinea zijn eigen functie. Benoem die functie door voor elke alinea één van de volgende functiewoorden te kiezen: conclusie, definitie, doelstelling, gevolg, nuancering, oorzaak, samenvatting, stelling, toepassing,
voorbeeld.
Welke functie heeft alinea 10?