“Het is absurd dat die ministeries zitten af te wachten wat de deskundigen van Onderwijs in hun pedagogenwijsheid op de scholen en de jeugd loslaten, om vervolgens vele decennia lang de scherven te moeten opvegen.” (regels 189-195)
Door welke van onderstaande omschrijvingen wordt de houding van de auteur tegenover de in de tekst genoemde ministeries het beste getypeerd?
Bij deze vraag worden één of meerdere bijlagen gebruikt.
Bijlage: Onderwijs is er niet voor zelfontplooiing