Uit een verzoek uit 1757 aan de burgemeesters van Leiden:
Een der voornaamste takken, die de bloei van Leiden in het einde van de
vorige en het begin van deze eeuw bevorderden, was de vervaardiging van
laken, waardoor onze stad tot aan het einde der wereld bekend is. Dit is
helaas sinds veertig jaar niet alleen grotendeels verminderd, maar zelfs zover
ontvlucht dat hier bijna niets meer van overgebleven is. En het weinige dat er
nog wordt gevonden, dreigt ons ook te ontvluchten. Terwijl de lakens die nog
aan Leiden worden toegeschreven veelal voor rekening komen van onze
kooplieden op het platteland zoals in Hilversum, Oosterhout, Oosterwijk,
Tilburg en elders in de Meierij van 's-Hertogenbosch. Deze lakens worden
gefabriceerd waar de levensmiddelen en huishuur goedkoper zijn dan in onze
stad en waar de arbeiders voor minder loon werken (…). De ondergetekende
is geïnformeerd dat voor de witte (ongeverfde) lakens, die vooral buiten (op
het platteland) worden gemaakt, 6 à 7 gulden per half laken minder wordt
betaald dan in deze stad (…). Indien (…) aan iedere fabrikeur die witte lakens
maakt en in deze stad laat werken, voor een half laken 7 gulden betaald
wordt, zou dit een som van 420 gulden per week bedragen. Om deze som te
vinden, en opdat deze door iedereen gedragen wordt, weet ik geen beter
middel dan dat op ieder brood boven de gewone belasting een duit gesteld
wordt, wat na een nauwkeurig onderzoek circa die 420 gulden per week zou
opleveren.
Stel: je hebt onderzoek gedaan naar de achteruitgang van de Leidse
lakennijverheid. Je vindt deze bron in het stadsarchief. Je stelt vast dat deze
bron past bij de uitkomst van je onderzoek, omdat de beschrijving in de bron
illustratief is voor de toestand van de Leidse lakennijverheid omstreeks 1750.
Ondersteun deze vaststelling door: