De opvattingen van aanhangers van de Stoa, zoals Seneca, zijn in onze eigen
tijd opnieuw in de belangstelling gekomen. Daarbij worden de stoïcijnse ideeën
niet alleen opnieuw uitgewerkt maar ook bekritiseerd, zoals bijvoorbeeld door
Martha Nussbaum in haar boek ‘Oplevingen van het denken’. In dit boek doet zij
een poging om het stoïcijnse standpunt ten aanzien van emoties opnieuw te
doordenken. Het standpunt van Nussbaum ten aanzien van emoties wordt om
die reden ook wel neo-stoïcijns genoemd.
In haar beschouwingen beschrijft Nussbaum vier factoren die bij emoties een rol
spelen. Eén van de factoren speelt bovendien een rol in haar kritiek op filosofen
zoals Seneca.
Hoe zijn de vier factoren, die volgens Nussbaum een rol spelen bij emoties, in
de woede van Achilles te herkennen?
Geef daarbij aan welke kritiek Nussbaum heeft op het stoïcijnse standpunt over
emoties van Seneca.