Woede en haat zijn universele thema’s die een belangrijke rol spelen in de
Griekse mythologie en het begin van de Griekse literatuur. Zo begint de
beroemde ‘Ilias’ van Homerus (achtste eeuw voor Christus) met de woede:
“Vertel Godin, vertel van de woede van Achilles. Daar kwam voor de Grieken
grote ellende uit voort. Naar de onderwereld voeren talloze helden. Honden en
gieren vraten hun lijken. Het was Zeus die het wilde.”
Achilles, de held van de mythe, wordt gedreven door trots en woede. Hij ontploft
zelfs van woede wanneer hij het bericht krijgt van de dood van zijn jonge vriend
Patroclus. Diens dood moet gewroken worden door de dader, de Trojaan Hector,
om te brengen. Achilles gaat daarin heel ver. Na Hector gedood te hebben in
een spectaculair gevecht, neemt hij diens lijk mee naar het kamp van de
Grieken. In de dagen daarna rijdt hij in dat kamp rond met een strijdwagen
waarachter het lijk van Hector is vastgebonden, zodat het lijk over de grond
wordt voortgesleept.
De griekse filosoof Aristoteles leefde enkele eeuwen na Homerus. In zijn
filosofisch werk ‘Ethica Nicomachaea’ gaat Aristoteles in op de emotie woede.
Hij geeft niet alleen een beschrijving van woede, hij heeft er ook een oordeel
over.
Wat is de opvatting van Aristoteles over woede?
Leg je antwoord uit en geef aan hoe Aristoteles over de woede van Achilles en
diens wraak op Hector zou oordelen.