Uit ‘The Faber book of Utopias’ blijkt dat de mensheid eeuwenlang ideeën heeft
gekoesterd over een ideale samenleving. Alleen al in de 17e eeuw verschenen
er in Europa ieder jaar minstens een paar utopieën. Utopieën zijn er in allerlei
soorten en maten. Dat maakt het moeilijk om tot een sluitende definitie te komen
van wat een utopie precies is.
Om tot een indeling te komen maakt Hans Achterhuis een onderscheid tussen
sociale en technische topieën en noemt hij van beide soorten de nodige
kenmerken. Om te laten zien dat het lastig is om tot een ‘wezensdefinitie’ van
utopieën te komen, doet hij een beroep op Ludwig Wittgenstein, die in dit
verband gebruik maakt van de metafoor van familiegelijkenissen.
Leg uit welke kritiek Wittgenstein heeft op de mogelijkheid van het geven van
wezensdefinities.
Pas deze kritiek toe op het begrip ‘utopie’ en maak daarbij gebruik van de
metafoor van familiegelijkenissen.