„Hofman huivert bij de gedachte dat kennis van het onvoltooide puberbrein reden gaat worden voor opvoeders om zich intensiever met pubers te bemoeien.” (regels 95-98)
Citeer de zin uit alinea 11 die het beste weergeeft waarom Hofman zich zorgen maakt.
Welke zin geeft het beste de hoofdgedachte van deze tekst weer?