Het gaat goed met de economie. Dat is gunstig voor het bedrijf van de heer
Wassenaar. Zijn buurman heeft een supermarkt waar de producten vanuit de
dozen verkocht worden. Dit om de verkoopprijzen zo laag mogelijk te houden.
Zijn buurman heeft minder voordeel van het opleven van de economie.
→ Waarom heeft de heer Wassenaar met zijn winkel meer voordeel van een
goede economie dan de naastgelegen supermarkt?