1 | Binnenvaartschepen gebruiken speciale scheepsdiesel. Scheepsdiesel mag | |
2 | volgens de Europese norm maximaal 2,0 gram zwavel per kg scheepsdiesel | |
3 | bevatten. De zwavel verbrandt in de verbrandingsruimte van de motor tot | |
4 | voornamelijk zwaveldioxide (SO2). Voor een klein deel wordt het zwaveldioxide | |
5 | omgezet tot zwaveltrioxide (SO3). In een koude motor reageert zwaveltrioxide | |
6 | met het water dat bij de verbranding van scheepsdiesel is ontstaan. Het | |
7 | zwavelzuur dat zo ontstaat, kan de verbrandingsruimte van de motor aantasten. | |
8 | Daarom zijn aan de smeerolie, waarmee de verbrandingsruimte wordt | |
9 | gesmeerd, speciale stoffen toegevoegd. Deze speciale stoffen kunnen het | |
10 | ontstane zwavelzuur neutraliseren. |