1 | | In de natte Amsterdamse bodem is een groot aantal tinnen lepels gevonden. Ze |
2 | | zijn gemaakt in de periode tussen 1300 en 1700. Tin werd toen gebruikt voor het |
3 | | maken van bestek, borden en andere gebruiksvoorwerpen. Om het tin sterker te |
4 | | maken werd er lood aan toegevoegd. |
5 | | De gevonden lepels zijn nog in zeer goede staat, omdat het tin nauwelijks is |
6 | | aangetast door zuurstof. Uit onderzoek bleek dat er op de lepels een harde |
7 | | beschermende laag is ontstaan. Deze laag bestaat uit een mengsel van koperen |
8 | | ijzersulfiden (Cu2S en Fe2S3). De ionen waaruit deze zouten bestaan, komen |
9 | | voor in het Amsterdamse bodemwater. |
10 | | De metaalionen zijn afkomstig van koperen en ijzeren voorwerpen die ook in de |
11 | | bodem terecht zijn gekomen. Doordat oplosbare koper- en ijzerzouten ontstaan, |
12 | | komen de metaalionen in het water. De metaalionen kunnen vervolgens |
13 | | neerslaan op de lepels. |
14 | | In sommige delen van het land worden nauwelijks tinnen lepels aangetroffen. |
15 | | Als daar een lepel wordt gevonden, dan is hij in zeer slechte staat. Door de |
16 | | losse zandgrond kan er zuurstof bij het metaaloppervlak komen. Het tin wordt |
17 | | dan omgezet in tinoxide en het lood in loodwit (PbCO3 ). |