Hieronder is iemand uit het jaar 1500 aan het woord. Hij heeft kritiek op veranderingen in zijn
leefomgeving. Daarbij maakt hij gebruik van godenverhalen.
De god van de wijn klaagt dat zijn wijnstokken zijn ontworteld en in het vuur zijn geworpen. De landbouwgodin zegt dat haar velden zijn verwoest. De god die de rijkdommen op de aarde beheert, zegt dat hij zijn eigen rijk nauwelijks nog kan bewonen als gevolg van de houweelslagen van de mijnwerkers. De watergodinnen klagen dat door het maken van dammen de beken en riviertjes anders zijn gaan lopen. De god van de bossen en herders protesteert tegen het kappen van hele bossen door kolenbranders die brandstof willen winnen voor het smelten van de ertsen. De godin die dit allemaal heeft beluisterd, waarschuwt: ‘Als de mensen op deze wijze doorgaan met werken, als ze zelfs in de bronnen van de rivieren naar metaaladeren speuren, zal het slecht met ze aflopen. Verstikt door de dampen en vergiftigd door de wijn zullen hun lichamen door de aarde worden verslonden.’ |