Verplaats je in de volgende situatie en bedenk daarbij dat als er in een opdracht
’je’, ‘jij’ of ‘ jou(w)’ staat, je telkens je eigen naam en/of adres en/of postcode
en/of woonplaats moet invullen.
De directie van jouw school wil geuren via de airconditioningskanalen gaan
verspreiden. De directie heeft informatie ingewonnen bij een aantal bedrijven in
Nederland. Deze bedrijven hebben positieve ervaringen opgedaan met het
inzetten van geuren. Het werktempo en de werklust zijn binnen deze bedrijven
enorm gestegen. De directie ziet het inzetten van geuren als het middel om
ongeïnteresseerde en ongemotiveerde leerlingen weer aan het werk te krijgen.
In jouw klas komt een discussie over dit onderwerp op gang. Jij en jouw
klasgenoten zijn het totaal niet eens met het inzetten van geuren. Sommigen
wijzen op leerlingen die last hebben van astma of die allergisch zijn voor
bepaalde stoffen. Jullie docent maatschappijleer is het wel met de directie eens.
Volgens de docent heeft het inzetten van bepaalde geuren ook een positieve
uitwerking op rokers. Zij schijnen door deze geuren minder behoefte aan roken
te hebben.
De discussie loopt hoog op. Discussiepunten zijn onder andere de invloed van
geuren op de werklust, op het werktempo en op de gezondheid en verder de
wettelijke regels over rechten van leerlingen en schooldirecties.
De discussie leidt tot niets. De docent is voor het inzetten van geuren en jij en je
klasgenoten zijn tegen. Jij stelt daarom voor om een brief te schrijven aan de
oudervereniging van jouw school waarin je de bezwaren van jou en jouw
klasgenoten tegen het inzetten van geuren duidelijk maakt. Jouw docent vindt
het een prima idee en vraagt jou om namens de klas de brief te schrijven.
Je schrijft een zakelijke brief aan de oudervereniging van je eigen school. Je
dateert de brief op 2 februari 2010.
Besteed in je brief aandacht aan de volgende punten.