Hanna en Herma doen in drie bekerglazen evenveel water. Zij voegen aan het water in de
bekerglazen één van de zouten calciumcarbonaat, calciumchloride en calciumsulfaat toe.
In elk bekerglas doen ze maar één zout. Zij doen er zoveel zout in, dat niet alles kan
oplossen. Daarna filtreren zij de mengsels. Nu hebben ze drie verschillende verzadigde oplossingen verkregen.
Hanna en Herma hebben echter een probleem: zij denken dat ze de bekerglazen
verwisseld hebben en zij weten nu niet meer welk zout in welk bekerglas zit.
Leg uit hoe zij dit probleem hadden kunnen voorkomen.