Kai en Anne gaan naar de speeltuin. Kai vraagt zich af met welke snelheid hij Anne in de
draaimolen rond kan draaien. Zie het figuur.
Anne zit daarna op plaats Q. Zie het figuur.
Kai weet ook nu de draaimolen 10 keer rond te krijgen in 30 s.
Vergelijk het toerental en de omtreksnelheid van Anne in punt Q en punt P.
Het toerental in Q is | - | De omtreksnelheid in Q is |