Een fietser rijdt langs een geparkeerde auto.
In de bijlage "Fietser" is de situatie in bovenaanzicht getekend. De automobilist A wil weten of hij
veilig kan wegrijden. L en R zijn het linker- en het rechteroog van de automobilist.
Construeer in de figuur op de bijlage het gebied dat automobilist A in zijn buitenspiegel kan zien.