Hieronder staan drie uitspraken over de positie van de vrouw in de periode 1880-1919:
a De gehuwde vrouw is handelingsonbekwaam.
b Mannen- en vrouwenarbeid worden verschillend gewaardeerd en beloond.
c Politiek is een mannenzaak.
Bij elke uitspraak passen twee onderdelen van de bron. Geef aan welke dat zijn.