Gebruik bijlage “Een Nederlandse spotprent”.
De tekenaar van deze spotprent heeft kritiek op de Franse president.
Leg uit, met behulp van een onderdeel van de spotprent, welke kritiek
de tekenaar heeft.
Doe het zo:
Kritiek van de tekenaar: … (noem kritiek)
Dat doet hij door: … (noem onderdeel van de spotprent).