Martin heeft in de vakantie op een boerderij gewerkt. Hij voelt zich al weken niet lekker.
De huisarts laat onderzoeken of zich in zijn bloed leptospirosen bevinden. In het
laboratorium worden twee druppels bloed op een glaasje gelegd: druppel P en druppel Q.
Aan beide bloeddruppels wordt wat vloeistof toegevoegd: aan druppel P vloeistof met
antistoffen tegen melkerskoorts en aan druppel Q vloeistof met antistoffen tegen
modderkoorts (zie de afbeelding).
Naar aanleiding van de uitslag van dit bloedonderzoek wordt vastgesteld dat Martin
besmet is met melkerskoorts.
In welke druppel hebben de antistoffen een reactie veroorzaakt?