Vroeger lagen op de droge zandgronden rondom veel dorpen in het oosten van Nederland
uitgebreide heidevelden. Op deze heidevelden graasden overdag schapen. 's Avonds
stonden deze schapen in een stal. Zie afbeelding 8. Op de vloer van de stal lag stro. De
poep van de schapen viel op het stro. In het voorjaar werd het mengsel van stro en poep
op de akkers vlakbij de dorpen verspreid.
Door het houden van de schapen op deze manier bleef de bodem van de heidevelden arm,
maar kon van de akkers elk jaar geoogst worden.
Leg uit waardoor zo de bodem van de heidevelden arm bleef én de bodem van de akkers verbeterd was