Van vier verschillende personen worden twee druppels bloed op een
voorwerpglaasje gebracht. Aan de ene druppel bloed wordt wat vloeistof met
anti-A toegevoegd, aan de andere wat vloeistof met anti-B.
In de afbeelding zijn de resultaten van deze bloedgroepbepalingen weergegeven.
Bloedgroep AB+ (met resusfactor) komt vaker voor dan bloedgroep AB- (zonder resusfactor).
Iemand met bloedgroep AB+ krijgt bij een operatie rode bloedcellen toegediend.
Er zijn op dat moment zowel rode bloedcellen van het type AB+ als van het type AB- beschikbaar.
Welk type rode bloedcellen kan worden gebruikt zonder dat klontering van
bloedcellen bij deze ontvanger optreedt?