Meneer Wevers bespreekt in de klas de bronnen 1 en 2 in de bijlage waarin lange en korte
vakanties per periode en naar bestemming met elkaar vergeleken worden.
Hij zegt: “Als je de beide bronnen met elkaar vergelijkt, dan blijken er grote
verschillen te bestaan”.
Aan de leerlingen stelt hij de volgende vraag: “Welke bron gaat over de korte
vakanties?”
Arzu zegt: “Bron 2.”
Meneer Wevers zegt: “Dat is het goede antwoord.”
→ Geef met behulp van de bronnen een argument dat Arzu gebruikt kan
hebben bij de beantwoording van de vraag.